FIC: Halloween Herrie X [Harry Potter, Sluipers]

Mar 23, 2008 14:42

Samenvatting van het Verhaal tot Dusver: Remus heeft de moed verzameld om Anderling om hulp te vragen bij het versieren van zijn meisje. Lily, die hem hielp Anderling te vinden, probeert er nu achter te komen wat hij van plan is. Na enige onenigheid met James heeft Sirius hetzelfde doel. Maar hij gaat een stuk directer te werk... Arme Remus wist niet wat hem te wachten stond en werd, gezien zijn schuwheid en onzekerheid, makkelijk door Sirius overgehaald om zijn plan te vertellen. Sirius deelt de nieuwe informatie later met James, en ze maken de grote fout om Remus ervoor uit te lachen. Dus terwijl Peter in de ziekenvleugel ligt bij te komen van en mislukte afleidingsmanoeuvre, lopen Sirius en James ook met blauwe ogen rond. De slechte bui van Remus wordt iets verlicht doordat Lily aanbied hem te helpen zijn verlegenheid aan te pakken. Ondertussen heeft Sirius het op zich genomen om erachter te komen waar een vreemd gerucht dat in Zweinstein de ronde doet over gaat. Hij is geschokt wanneer hij het hoort, en confronteert Remus er mee. Of liever gezegd, hij beschuldigt hem ervan dat hij Lily probeert te versieren. Dit duwt Remus eindelijk over het randje. Er worden harde woorden gewisseld, en wanneer James er ook eindelijk achter komt wat er gaande is, is zijn woede nog groter dan die van Remus. Wanneer Sirius en James elkaar weer treffen, beiden nogal overstuur, besluiten ze uit te zoeken wat er echt gaande is tussen Remus en Lily door Peter hen te laten bespioneren. Maar Peter, die weer op de been is, komt Remus tegen voordat Sirius en James hem te pakken kunnen krijgen, en komt erachter wat er gebeurt is... en hoe ellendig Remus zich er écht door voelt. Remus laat hem beloven niets daarvan tegen James of Sirius te zeggen, wat Peter dwingt om voor Sirius en James voor spion te spelen om erachter te komen of Remus nou wel of niet op Lily valt. Hij slaagt hierin, en wanneer James de waarheid verneemt is hij zo opgelucht dat hij Remus zijn excuses aanbiedt. Remus weigert echter de strijdbijl te begraven, en wanneer James de andere Sluipers voorstelt het goed te maken door Shara ‘voor te bereiden’ voor Remus, blijkt ook Sirius niet langer bereid mee te werken. Hij heeft eindelijk besloten hoe hij op de harde woorden van Remus reageert: met woede. Maar wanneer James zich herinnert dat Shara twee oudere broers heeft (gespierde zevendejaars Drijvers), probeert hij wanhopig een manier te vinden om Remus te helpen. Hij verzint de meest vergezochte strategie die je je kunt bedenken; hij vraagt Lily om hulp. Maar zelfs wanneer hij haar zover weet te krijgen dat ze meewerkt, kan hij zijn goedbedoelde plannetje niet uitvoeren; Remus komt erachter en verbiedt hem in Shara’s buurt te komen. De Sluipers vervallen in een soort koude oorlog terwijl de dagen verstrijken en Halloween steeds dichterbij komt. De spanning is te snijden, en op een dag kan Peter er niet meer tegen...



Hoofdstuk Tien; Wonder Boven Wonder

Peter was nooit een ochtendpersoon geweest. Hij hield er toch al niet van ’s ochtends wakker te moeten worden, maar in de afgelopen week was dat gevoel zoveel sterker geworden dat hij er zelf versteld van stond. Wakker worden in de ochtend betekende dat alle vier de Sluipers samen in één kamer waren, zonder een manier om te doen alsof ze elkaar niet opmerkten, zoals geveinsde slaap. Sterker nog, het betekende dat ze allemaal om de beurt de badkamer moesten gebruiken zonder elkaar af te maken, en dan ook nog eens op tijd beneden zien te komen voor het ontbijt en lessen.

Het feit dat het een maandag was maakte het allemaal nog erger. En natuurlijk was het niet bepaald prettig wanneer James ruw de dekens van je bed rukte en je daarmee van alle resterende warmte en slaperigheid beroofde. James had daar een gewoonte van gemaakt toen het duidelijk werd dat als Remus Peter niet op tijd uit bed kreeg, het helemaal niet zou gebeuren - maar niet voordat Peter een avondje nablijven bij Anderling had verdiend.

Toen die herinneringen door de mistige hersenloosheid van de vroege ochtend naar boven kwamen drijven, kreunde Peter. Hij wist dat het gevoel dat hij niet wakker wilde zijn tot bedtijd zou duren.

Terwijl James deed wat hij ’s ochtends altijd deed, kwam Peter onwillig overeind. Hij was net op tijd om te zien dat Remus zwijgend de badkamerdeur achter zich dicht trok. James rommelde in zijn hutkoffer, waarbij hij Remus straal negeerde, en Sirius was nergens te bekennen. Zijn bed was netjes opgemaakt, merkte Peter bezorgd; dat betekende dat hij óf al een tijdje wakker was (want alleen een huiself zou het bed van Sirius Zwarts opmaken), óf dat hij helemaal niet in zijn bed had geslapen. Peter wist niet welk idee zorgwekkender was; een Sirius die vroeg uit bed kwam, of een Sirius die helemaal niet naar bed ging. Dat eerste was griezelig en onnatuurlijk, het tweede betekende dat hij waarschijnlijk koffie zou nemen bij het ontbijt.

Aangezien hij er niets aan kon doen zette Peter die verontrustende gedachte zo goed als hij kon uit zijn hoofd en begon de boeken die hij die dag nodig zou hebben te zoeken.

De stilte in de slaapzaal was griezelig, zelfs een week nadat hij gevallen was. Peter kon zich niet herinneren dat het er ooit zo stil was geweest. Niet wanneer alle Sluipers niet buiten westen waren, tenminste. De bewoners van de slaapzaal leken wel op hun tenen te lopen, alsof ieder hard geluid de toch al licht ontvlambare situatie nog pijnlijker en explosiever zou maken. De drukkende stilte leek Peter lijfelijk te willen smoren.

Toen Remus uit de badkamer kwam wenste - smachtte - een deel van Peter een vriendelijke begroeting of een nonchalant grapje, terwijl een ander deel angstig in elkaar kromp in afwachting van een hatelijke snauw. Maar er kwam niets. Remus liep naar zijn bed en begon zijn tas in te pakken. Zelfs James leek het op te hebben gegeven de andere Sluipers aan het praten te proberen te krijgen. James en Remus deden afzonderlijk wat ze ’s ochtends altijd deden, zonder elkaar ook maar aan te kijken. Het leek wel alsof ze in onzichtbare maar ondoorzichtige cocons gevangen zaten, waardoor ze elkaar niet konden zien.

En toen kwam Sirius de kamer binnen stormen, overdekt met verf, met zijn armen in de lucht, juichend en schreeuwend. ‘Eureka! Het is me gelukt! Het werkt! Buig voor me, miezerige levensvormen! Buig voor mijn superieure genialiteit, want ik ben jullie Mestbommengod!’

In de verraste stilte die volgde op de instinctieve gilletjes van Remus, James en Peter verspreidde zich een penetrante mestlucht door de slaapzaal.

Voor één hartbrekend moment had Peter het gevoel dat alles weer zoals het oude was.

‘Nou?’ vroeg Sirius terwijl hij zijn handen liet zakken en de kamer door keek. ‘Waar is mijn afgoderij? Ik heb zojuist ’s werelds eerste verfmestbom laten ontploffen, doe me een lol en geef me een paar complimentjes!’

Remus, die boeken in zijn tas had zitten proppen voordat hij bijna een hartaanval kreeg, kwam overeind en zei giftig: ‘Ga je Peter er weer mee pesten?’

De abnormaliteit van de situatie kwam als een klap in het gezicht terug, en Peter hapte met vertraging naar en kon, zelfs toen de blik van Sirius op hem kwam te rusten, niets over zijn lippen krijgen. Hij deinsde terug en probeerde zoveel mogelijk afstand tussen zichzelf en Sirius en Remus te brengen. Dit was precies waarom hij niet uit bed had willen komen. Het voelde alsof zijn ouders weer aan het vechten waren, alsof ze weer op volle kracht tegen elkaar schreeuwden en hem gebruikten in hun pogingen elkaar te kwetsen en vernederen. Peter wilde huilen, maar hij was bang dat te doen in het bijzijn van zijn strijdende vrienden, dus was hij gedwongen zich in zijn trillende handen te wringen.

De opwinding verdween van Sirius’ gezicht en hij keek woedend naar Remus. ‘Verleidelijk idee, maar ik denk dat jij een beter doelwit zou zijn.’

‘Pas op je woorden, Zwarts, of je krijgt nog strafwerk voor het aanvallen van een klassenoudste.’ dreigde Remus, en hij werkte zich hardhandig langs Sirius de deur uit.

‘O, wat ben je toch stoer met die mooie glimmende speld! Steek dat ding toch in je reet.’ mompelde Sirius duister, maar ging er verder niet op in. Met een rukje van zijn hoofd gooide hij zijn haar uit zijn ogen en struinde de slaapzaal in, alsof hij echt een Mestbommengod was; hoe majesteitelijk chagrijnig hij er ook uitzag, hij zat nog steeds onder de verf en stonk naar mest.

James, die de entree en confrontatie in stilte had aangezien, met een afgetobde blik in zijn ogen, schudde zijn hoofd en ritste zijn tas dicht.

Sirius zag dit en snoof. ‘Wat?’

‘Niks, Sirius.’ zei James lusteloos. De stemming van zijn beste vriend leek die van Sirius bijna mee naar beneden te halen. Bijna.

‘Wil je niet eens weten hoe ik het gedaan heb? Het was de verf, jongen. Jij probeerde magische verf te gebruiken, maar de magie in de verf deed de magie die voor de stank van de mestbommen zorgde teniet. Je had het met Dreuzelverf moeten proberen. Nu werkt het perfect.’

‘Verdomme, Sirius!’ riep James woedend uit. ‘Hoe kun je - krijg nou wat, het is nog maar twee dagen tot Halloween en jij blijft de halve nacht op om aan met verf gevulde mestbommen te werken terwijl Remus nog steeds niet met ons wil praten!’

Sirius keek hem aan met een harde, koude blik in zijn ogen. ‘Inderdaad. En wat dan nog? Wie kan die zak wat schelen? Laat hem maar doen wat hij wil, het zal me een worst wezen.’

Met een blik van gemengd ongeloof en lichte wanhoop keek James Sirius aan. Toen hij besefte dat er geen hoop te vinden was op het gezicht van zijn vriend sloeg hij verslagen zijn ogen neer.

‘Dat wordt dan de eerste Halloween die we niet samen doorbrengen...’ mompelde hij, terwijl zijn dof geworden lichtbruine ogen door de kamer dwaalden. Zodra ze op Peter kwamen te rusten werden ze wijd opengesperd; Peter trilde van top tot teen, en zijn gezicht was vertrokken van ingehouden tranen. ‘O, krijg nou wat, Peter...’ zei James, toen de kleinere jongen in huilen uitbarstte.

‘Ik kan hier niet tegen! Ik wil dit niet! Waarom kunnen jullie niet gewoon normaal doen en weer vrienden zijn! Remus is niet eens kwaad!’ jammerde Peter. Sirius snoof luidruchtig, en James keek hem waarschuwend aan voordat hij zich weer tot Peter wendde.

‘Het spijt me maatje, maar dat is hij wel. Dit is niet zomaar iets kleins. Het is allemaal vreselijk uit de hand gelopen, en nu is Remus echt ontzettend kwaad.’ James keek even naar Sirius. ‘En aangezien Sirius te koppig is om zijn excuses te maken -’

‘Dat is niet waar!’ riep Peter uit. Hij keek James met waterige oogjes aan. Er droop snot uit zijn neus. ‘Zo is het niet, niet echt. Hij heeft tegen me gezegd -’ En toen kwam alles wat Peter - en, via hem, Remus - opgekropt had gehouden, eruit.

Hij vertelde James en Sirius alles wat Remus hem verteld had; over hoe verraden Remus zich gevoeld had, over het gevoel dat Sirius en James Remus onwaardig vonden, over gelijk willen zijn maar dat hij bang was voor afwijzing, meelijden of spot. Hij vertelde hen hoe moeilijk Remus het soms vond om de simpelste dingen te doen, en over Remus’ wanhopige verzet en schijnbaar tegenstrijdige manier van denken, die zei dat het beter zou zijn voor zijn vriendschap met James en Sirius als die dachten dat Remus net zo “ruig” was als zij, in plaats van een watje zonder ruggengraat dat beschermd moest worden van de wereld voorbij het territorium van de Sluipers. Terwijl Peter sprak werd het duidelijk dat James geschokt was door de onthullingen, en steeds verder geschokt werd. Het gezicht van Sirius verloor al snel alle spoortjes emotie, en toen al het bloed onder de huid, waardoor hij eruit kwam te zien alsof hij op het punt stond over te gaan geven. Toen Peter uitgesproken was en alleen nog maar af en toe jammerde en snikte, sprak Sirius, zijn stem woest maar verraderlijk trillend.

‘Ik geloof je niet. Waarom zou hij jou dat vertellen in plaats van ons? Dat slaat nergens op, jij vuile leugenachtige rat.’

‘Sirius, heb je niet geluisterd?’ zei James zacht. ‘Hij wil neit dat wij van zijn problemen afweten. Hij is bang dat we - Merlijns baard, ik wist dat het iets in deze richting was, ik wist het gewoon, maar zo erg...’ Hij keek op naar Sirius. ‘We moeten met hem praten. Zijn angst is ongegrond, dat zouden we hem moeten vertellen -’

‘Ik dacht dat jij had zitten luisteren?’ snauwde Sirius, die duidelijk ontzet was. ‘Dat gaat niet werken, oen. Hij zou denken dat we medelijden met hem hebben, wat anders?’

James slikte moeizaam. Daar had hij niet aan gedacht. ‘We zouden het hem kunnen uitleggen. Ik weet zeker dat we -’

‘James, snap je het dan niet? Als we nu naar hem toe stappen en hem onze wil opleggen accepteert hij het verdomme niet. Het is nutteloos!’

‘Verdomme, Sirius!’ barstte James uit, en hij sprong op. ‘We kunnen het toch niet hierbij laten! Hoe kun je nog steeds zo zijn na wat Peter net gezegd heeft? Dit is allemaal -’ Hij slikte het “jouw schuld” gedeelte snel in, maar misschien had Sirius het al gehoord.

Hij weigerde James aan te kijken toen hij mompelde: ‘Dat weet ik, James, dat weet ik verdomme. Alleen - Ik - het... Ik heb tijd nodig om na te denken.’

En daarmee smeerde hij hem. Zonder zijn tas of mantel, Merlijn mag weten waarheen. Er spoelde een gevoel van hulpeloosheid over James heen toen de deur alweer achter Sirius dichtsloeg. Peter snikte nog steeds meelijwekkend, maar op die geluiden na was de slaapzaal stil.

‘Het spijt me, Peter.’ mompelde James terwijl hij op Peters bed neerzonk en zijn hoofd in zijn handen liet zakken. ‘Ik weet gewoon niet wat ik met die twee aan moet.’

Sirius bleef de hele dag vermist, waardoor James en Peter opgezadeld werden met de lastige vragen van leraren en dolle fans. Remus, die geen weet had van wat er zich na zijn vertrek in de slaapzaal had afgespeeld, hoorde hun rommelende magen en onhandige smoezen met achterdocht aan, en was extra alert op verborgen vallen en hinderlagen. Het zwijgen dat ze zichzelf oplegden om hun vrienden te beschermen hield Peter en James gevangen in, respectievelijk, cocons van schuld en twijfel of wat hij had gedaan het juiste was geweest, en een gekmakend onvermogen om een oplossing voor het probleem te vinden.

Pas na het avondeten dook Sirius weer op. Hij greep James in de kraag toen die de Dikke Dame het wachtwoord wilde geven, gebood Peter voor hen uit te gaan, en sleepte James een donkere, verlaten gang in met een cryptisch ‘We moeten praten.’ Zijn gezicht was vlekkerig en zijn haar zat in de war. Hij zag eruit alsof hij een behoorlijk zware dag had gehad, waardoor James een pervers soort hoop kreeg dat hij toch nog bereid zou zijn om mee te werken.

‘Ik weet wat we moeten doen.’ zei Sirius zonder James aan te kijken, en vertelde hem toen wat dat was. Zijn stem was verstikt en er zaten vele lange, pijnlijke stiltes tussen zijn woorden, alsof hij van tijd tot tijd met zichzelf moest vechten om ze eruit te krijgen. Maar eruit komen deden ze.

James’ wens kwam uit. Maar bij het horen van die woorden wist hij niet of hij nou moest huilen van vreugde of verdriet.

Remus lag die nacht weer wakker. Hij dacht te veel voor het die tijd van de nacht, net zoals de nacht ervoor, en de nacht daarvoor, en... en nog steeds was hij niet dichterbij een oplossing. Net zoals al die andere nachten. Overmorgen was het Halloween, en ondanks zijn vastberadenheid had Remus twijfels.

Het leek wel alsof zijn hersenen er de laatste paar dagen steeds beter in waren geworden rampscenario’s te verzinnen. Het was niet zo actief geweest sinds hij zijn lycanthropie nog moest verbergen voor zijn vrienden. “Wat nou als”en maakte een zooitje van de voorheen ordelijke gedachten in zijn hoofd. Wat nou als Shara hem afwees? Wat nou als hij echt de ondergang van de Sluipers veroorzaakt had? Wat nou als al die dingen tegelijk gebeurden? En wat nou als, wanneer hij met Lily om zou leren gaan in plaats van de Sluipers, Lily erachter kwam dat hij een weerwolf was en hem afwees en dat hij dan al zijn vrienden kwijt was en na school ergens in de bergen als kluizenaar moest gaan leven tot hij uiteindelijk dood ging en er niemand was die het merkte behalve de dieren die hem gezelschap hielden en zijn dode lichaam op zouden eten?

Kreunend rolde Remus op zijn maag en sloeg zijn kussen over zijn hoofd. Een hand raakte Remus’ schouder aan, en Remus maakte midden in de lucht een spastische beweging waardoor hij op zijn rug tegen het hoofdeind van zijn bed gedrukt.

‘Maanling?’

‘Sirius?!’ siste hij, al kwam het er niet zo giftig uit als hij had gewild. ‘Wat moet je?’

‘Praten.’ kwam het schorre en ongewoon serieuze antwoord. Voordat Remus een sarcastische opmerking kon maken ging Sirius door met: ‘Luister alsjeblieft naar ons, Remus. Ik weet dat je kwaad bent, maar wat James en ik te zeggen hebben is belangrijk.’

Remus aarzelde. Sirius’ manier van spreken was buitengewoon genoeg om zijn nieuwsgierigheid te wekken en wist zelfs een klein beetje hoop naar binnen te smokkelen dat hij eindelijk door Sirius’ dikke schedel heen kon komen. ‘Is James er ook?’

‘Hierzo.’ zei James van de andere kant van het bed.

‘Goed dan, maar wees snel.’ zei Remus uiteindelijk.

Nu zijn gordijnen open waren kon hij de schaduwfiguren van de twee Sluipers afgetekend zien staan tegen het maanlicht. Ze leken blikken uit te wisselen (of het tenminste te proberen) voordat Sirius zei: ‘Wormstaart heeft ons alles verteld.’, waarmee hij Remus hevig schokte. Dat kon toch niet betekenen -

‘Wat bedoel je?’ vroeg Remus net even te snel; zijn stem trilde.

‘Hij heeft ons verteld wat de echte reden is dat je niet meer met ons praat. En het is niet erg als je dat niet wilt doen - we willen alleen maar dat je luistert. Ik - en James ook, denk ik - heb iets te zeggen, en het maakt niet uit wat je ervan denkt, als ik het je maar kan laten weten. Kan ik gaan zitten?’

Nog steeds geschokt knikte Remus, bedacht toen dat Sirius zijn hoofd niet kon zien bewegen, en maakte een bevestigend geluidje. Sirius liet zijn gewicht naast de benen van Remus zakken, en James krabbelde naar het voeteneinde van het bed. Remus trok zijn benen op om ruimte voor hen te maken.

‘Dit gaat niet makkelijk worden voor me. Dus... onderbreek me alsjeblieft niet te vaak.’ zei Sirius langzaam. ‘Er is een reden dat ik hier nooit over praat. Maar het is niet goed nog langer te zwijgen, dus ik... Ik heb vandaag tijd gehad om na te denken, en ik heb besloten dat het tijd is dat ik helemaal eerlijk tegen jullie ben. We moeten dit voor eens en altijd achter de rug krijgen.’ Hij schraapte zijn keel en er was een korte stilte voordat hij weer sprak. ‘Je weet hoe mijn familie is, toch? Nee, geen antwoord geven, dat was een retorische vraag. Ze zijn door en door slecht. Het zijn altijd Zwadderaars geweest, met één of twee uitzondering om de zoveel honderd jaar. En ik weet zeker dat je je wel kunt voorstellen hoe blij mijn familie was toen ik officieel zo’n uitzondering bleek te zijn. Jullie twee... heh, ik weet zeker dat heel Griffoendor me wel eens heeft horen razen en tieren over hoe waardeloos mijn zomervakanties altijd zijn. Maar ik ben niet helemaal... eerlijk... geweest.’

Hij dwaalde af, maar na een korte pauze werd zijn stem hard en staalachtig en ging hij door. Remus luisterde, en er verspreidde zich een gruwelijke koude in zijn borst. Zeker als je bedacht wat voor kind ze hadden waren zijn eigen ouders heiligen vergeleken met die van Sirius, dat had Remus altijd al geweten. Maar hij was oud en wijs genoeg om te weten dat sommige ouders niet zo goed voor hun kinderen waren.

O God... O Merlijn, nee... bleef Remus denken, proberend wat hij hoorde het hoofd te bieden.

Hij had altijd aangenomen dat aangezien Sirius - die soms iets te rad van tong was - nooit iets ernstigers had vermeld dan de groeiende sympathie van zijn ouders en jongere broertje voor de puurbloed-ideeën van Voldemort en de Dooddoeners, er niets ernstigers aan de hand was. De gedachte dat Sirius iets van de aard van wat hij nu aan het vertellen was zou verbergen, was ondenkbaar. Dus Remus had de stille angst en achterdocht jegens de familie Zwarts afgeschreven als een bijwerking van zijn eeuwige paranoia. Zonder enig bewijs lieten de zelfverzekerde, zorgeloze houding van Sirius de twijfels van Remus er belachelijk uitzien. Maar zijn huidige verhaal liet geen ruimte meer voor twijfels...

Met veel pauzes en trillende stem vertelde Sirius over zijn jeugd in het Grimbaudplein. Het zuivere bloed van zijn familie en de daarmee gepaard gaande denkwijze waren algemeen bekend, net als het feit dat ze niet blij waren met een zoon die in Griffoendor zat, maar Sirius had het zelfs voordat hij naar Zweinstein kwam al zwaar gehad.

Zijn vader, Orion, voerde een streng regime over de hele familie, en over Sirius, de erfgenaam, in het bijzonder. Ongetwijfeld uit ervaring geloofde Orion dat lichamelijke overmacht de beste manier was om je kinderen in bedwang te houden. Orion Zwarts was geen echt onredelijk of werkelijk onstabiel persoon, hij hield zelfs niet van wreedheid; hij was alleen kil tot op het bot, en niet in staat met ongehoorzaamheid en tegenslag om te gaan. Walburga Zwarts, zijn moeder, was een ander verhaal. Sirius verdacht haar ervan op het randje van sociopathisch te balanceren, en wist uit ervaring dat zelfs in de hogere kringen van de tovenaarswereld, ‘waar ze afspraken maken om hun kinderen inteelt te laten plegen en denken dat het grappig is om Dreuzels te gebruiken als proefkonijnen voor Duistere magie’, Walbruga veel roddel en controverse veroorzaakte, en alleen beschermd werd tegen openlijke spot door haar hoge status en zuivere bloed.

Als een van hun zoons de bevelen van hun ouders niet opvolgden, of de regels braken, of met elkaar of de andere kinderen van zuiver bloed vochten (met halfbloeden en Dreuzels vechten was echter prima), en soms zelfs als ze faalden in het behalen van de resultaten die Orion en Walburga van hen verwachtten, werden ze gestraft. Walburga kon lichamelijk contact met haar kinderen niet uitstaan en beperkte zich tot het schreeuwen van beledigingen en het door het slijk halen van hun geesten. Orion had echter niet zulke twijfels. Hij was een lange man, met brede schouders en grote handen die hij goed wist te gebruiken.

Remus, die zich steeds misselijker begon te voelen, kon Sirius voelen trillen terwijl hij hier met doodse stem over sprak, en hij prentte zich half en half in de volgende ochtend naar halvemaanvormige wondjes in de handpalmen van zijn vriend te zoeken. Orion zorgde er altijd voor geen littekens achter te laten of zijn zoons te raken op plaatsen waar de blauwe plekken zichtbaar zouden zijn, maar dat weerhield hem er niet van zijn doel - het toebrengen van een angstaanjagende hoeveelheid pijn - te bereiken. Sirius was allang blij dat hij slechts twee keer in zijn leven de Cruciatusvloek had ondergaan. Toen zowel Remus als James naar adem hapten en hun mond open deden om iets te zeggen, zorgde hij er snel (en veel gewilliger dan tot noch toe het geval was geweest) voor uit te leggen dat hij gewoonlijk maar één of twee klappen kreeg; hij was nooit echt “in elkaar geslagen” tenzij hij zijn best had gedaan om het “te verdienen”. De crucios waren pas gebeurd nadat hij in Griffoendor was beland.

Remus werd misselijk. Sirius ging door en deed zonder succes alsof wat hij had gezegd niets was om je druk over te maken.

Regulus was nooit een druktemaker geweest, en zelfs zijn paar opstandige trekjes en afwijkende ideeën waren al snel verdwenen. Sirius, die altijd stijfkoppig was geweest en instinctief geloofde in het belang van lol maken, haalde bittere herinneringen op aan de hielenlikkerij van zijn kleine broertje. Zijn ouders dwongen respect en gehoorzaamheid hardhandig af, maar Sirius had er nooit moeite voor hoeven doen. Tenminste, in het begin; of het nou kwam door hun vaders “lessen” of door zijn natuur, na een tijdje koos Regulus de kant van het zuivere bloed. Hoewel Sirius in alle toonaarden ontkende dat hij had geprobeerd Regulus “terug te krijgen”, bracht hij Remus daarover aan het twijfelen door wat hij vervolgens zei.

‘Tegen die tijd haatte ik de andere kinderen van zuiver bloed, en dat waren de enige mensen waarmee ik om mocht gaan. Potters, Wemels, Protsers - alle goede puurbloeden waren verboden terrein, voordat ik naar Zweinstein kwam en in Griffoendor werd in gedeeld. Één keer heb ik geprobeerd een Dreuzeljongen die aan de overkant van de straat tot vriend te maken. Mijn vader heeft hem zwaar vervloekt toen hij erachter kwam, ze gingen over de rooie bij het Ministerie... En je kunt je vast wel voorstellen wat er met mij gebeurde.

Regulus was zo lang mijn enige vriend geweest, en ik - ik raakte hem kwijt. Ik weet echt niet of het m’n vader was of hijzelf, maar... Het kan me niet schelen. Nee, ik bedoel... Ik maakte mezelf wijs dat ik er niet om gaf. Maar dat doe ik wel.’ zei Sirius zacht en voorzichtig, alsof hij moest vechten om zijn stem onder controle te houden. ‘Hij is mijn kleine broertje. Natuurlijk kan het me schelen. Het is alleen... het is makkelijker om tegen mezelf te zeggen dat ik er niet om geef dan om iedere dag weer met de harde feiten te worden geconfronteerd. Ik haat die feiten. Ik haat ze, ik HAAT ze, maar ik kan er niets aan veranderen!’ schreeuwde hij. Het kostte hem een momentje om zichzelf te kalmeren, maar toen ging hij door. ‘Het punt is, toen ik op Zweinstein kwam besefte ik iets. Dat was waarschijnlijk de belangrijkste ontdekking van mijn leven. Je kunt je familie niet kiezen, maar je vrienden wel.’

Remus kon de blik van Sirius op dat moment voelen door de duisternis. En ik heb jullie gekozen, waren de woorden die hij niet sprak, maar die ze allemaal konden horen. En in zijn eigen, door schuld verteerde hoofd voegde Remus eraan toe: en kijk nou wat jullie me hebben aangedaan.

‘Je kunt kiezen welke vrienden je wilt hebben,’ zei Sirius. ‘maar of zij jou ook willen is een heel ander verhaal. Misschien hebben jullie het gemerkt, misschien ook niet, maar ik ben niet zo hersenloos als me ik soms gedraag. Ik besef heus wel waarom sommige mensen me mogen en anderen me haten. En soms doe ik dingen om te zorgen dat dat zo blijft. Begrijp me niet verkeerd, ik haat mijn familie en hun opvattingen over zuiver bloed niet zodat de Griffoendors me accepteren. Merlijn weet dat er niets in de wereld is dat ik erger haat. En het is ook niet zo dat ik lieg over wat ik denk en voel. Maar... nou ja, ik weet dat er bepaalde dingen zijn die mensen liever niet over me weten - of juist veel te graag zouden weten - dus hou ik dat voor mezelf. Ik praat er niet over. En ik probeer er ook niet aan te denken, want in zelfmedelijden heb ik geen zin.’

Sirius haalde diep adem. Zijn volgende woorden waren bijna een echo van Remus’ gevoelens. Hij verwoordde ze zo precies dat Remus er kippenvel van kreeg.

‘Ik probeer altijd de invloed van mijn vader en moeder zoveel mogelijk te negeren. Ik haat ze en ik haat alles wat met hen te maken heeft, en ik haat het feit dat ik hun zoon ben. Maar het valt niet te ontkennen - echt, ik heb tests gedaan om te kijken of ik niet stiekem geadopteerd ben. En hoe hard ik ook mijn best doe, het heeft uiteindelijk helemaal geen zin om te doen alsof. Wat ik ook doe, ik blijf eraan herinnerd worden dat ik het resultaat ben van hoe mijn ouders me hebben behandeld.’ Sirius haalde huiverig adem, en voor het eerst die nacht dacht Remus dat hij echt huilde. ‘Een zielenknijper zou waarschijnlijk zeggen dat ik nooit een stabiele, liefdevolle omgeving had die nodig is om een normaal kind op te voeden. Mijn ouders hebben nooit van me gehouden, en ik denk dat het iets heeft - verdraaid ofzo, in mijn hoofd. En ik kom waarschijnlijk nooit van het gevoel af dat ik mezelf blijf tegenspreken en dat die hufters mijn kans op een normaal, echt gelukkig leven hebben verknalt.

Ik haat ze met al mijn macht, maar op een deel van me wenst nog steeds dat ze van me zouden houden. Ik probeer alles waar zij voor staan tegen te gaan, doe er alles aan om mijn haat en minachting voor hen te tonen, en toch...’ Zijn stem werd zo zacht dat hij nauwelijks hoorbaar was. ‘En toch houdt een verwrongen deel van mij nog steeds van ze... Houdt van de vader die trots was wanneer ik iets goeds deed, hield van de moeder die voor me zorgde voordat ik op eigen benen kon staan. Het is zo ziek... Het is een bijna neurotische behoefte me overal tegen af te zetten, deze wens me van mijn familie te distantiëren. Alles wat me ook maar even niet aanstaat moet uit de weg geruimd worden, zelfs wanneer ik weet dat het beter is om ermee om te leren gaan. Soms voel ik me zo losgeslagen, ik weet gewoon niet of ik het ben die wil doen wat ik doe, of dat het een soort zwarte afdruk is die mijn vaders vuisten en mijn moeders woorden hebben achtergelaten.’

Er was een korte stilte voordat Sirius vroeg: ‘Remus, jij bent de meest meelevende hier. Heb je je ooit dingen afgevraagd over mij? Heb je ooit het gevoel gehad dat er iets mis met me was, dat mijn gevoelens en reacties te eenzijdig waren?’

Remus kneep zijn ogen dicht, ook al was de nacht ondertussen pikzwart omdat de maan verscholen ging achter een dicht wolkendek. ‘Het spijt me,’ zei hij. ‘God, het spijt me zo.’

‘Waarvoor?’ vroeg Sirius met onkarakteristiek zachte, vriendelijke stem. ‘Je wist het niet, je kon het niet weten. Ik heb dit nog nooit eerder aan iemand verteld. Je bent niet de enige die zijn problemen verbergt, Remus. Peter zei dat je bang was dat we je niet meer zouden willen als we erachter kwamen hoezeer je beet je heeft getraumatiseerd. Nou, en ik dan? We zouden je nooit in de steek laten omdat je een paar problemen hebt. We hebben allemaal problemen, of ze nou klein zijn of de grootte hebben van een volwassen weerwolf. Vrienden steunen elkaar ondanks de moeilijkheden die ze hebben. ...Remus? Maanling, huil je nou?’

Dat mocht duidelijk zijn. ‘Waarom vertel je me dit?’ snikte hij. ‘James kan ik begrijpen, maar waarom ik? Wat heb ik ooit gedaan om dit te verdienen?’

‘O, verdomme Remus.’ Sirius lachte zwakjes en kroop naar Remus toe. Na even in het donker te hebben rondgetast vond hij de schouder van Remus, sloeg er zijn arm omheen, en trok de andere jongen tegen zich aan in een hoogst mannelijke mannenomhelzing, die absoluut niet meisjesachtig was. Echt niet. ‘Je bent een Sluiper, Maanling. Je hebt het altijd verdient te weten.’ zei hij. ‘Ik wilde alleen niet dat wie dan ook het wist. Net als hoe James en ik het verdienden te weten van al die dingen die jij niet tegen ons hebt gezegd.’

Mannen zijn dom wat dat betreft, zei Lily’s stem in Remus’ hoofd. Maar zo nu en dan kunnen zelfs zij iets leren.

‘Hoe kom jij opeens zo wijs?’ vroeg Remus, die zachtjes grinnikte en zich licht in het hoofd voelde. Sirius en James waren erachter gekomen, maar ze hadden hem niet verstoten. Ze hadden hem teruggenomen, ondanks al... al dat. En hoe vreselijk het ook was, Sirius begreep het. De wereld was een vreselijke plek, maar hij had zijn vrienden terug. Hij had zijn vrienden terug!

Sirius snoof toen hij Remus los liet. ‘Ik ben niet wijs, ik ratel maar wat. O, maar ik ben wel dodelijk beledigd dat je Wormstaart boven Sluipvoet zou verkiezen, maar dat mag wel duidelijk zijn.’

Nu was het de beurt aan Remus om te snuiven. ‘Probeer je nu al van onderwerp te veranderen?’ vroeg hij, met een vleugje van zijn oude, sarcastische Klassenoudstegezag en een vleugje nieuw zelfvertrouwen. Merlijn, wat is er toch mis met me? vroeg hij zich af. Dat soort dingen denken na een nacht als deze. En toen vroeg hij zichzelf af wat er mis mee zou moeten zijn. Hij had zijn vrienden terug, beter dan ooit tevoren.

‘Nou, wat mij betreft zijn we uitgepraat over het laatste onderwerp, dus waarom gaan we niet verder met een nieuwe? O nee, wacht - James is nog niet aan de beurt geweest.

Remus kreeg bijna een hartaanval. Nog meer?!

‘Ik?! Waarom - Wat denk je dat ik in’s hemelsnaam toe zou kunnen voegen aan wat jij allemaal hebt gezegd?’ vroeg James, die schaapachtig klonk. ‘Ik zou alleen maar dom klinken, zeurend over onbelangrijke dingen, vergeleken met jullie twee.’

‘Onzin. Je zei vanmiddag zelf dat je iets dwars zat, maar toen wilde je het al niet zeggen. Nou, kom op en beken! Een probleem is een probleem.’

‘Nou, goed dan... Maar zeg niet dat ik jullie niet heb gewaarschuwd.’ James haalde diep adem. ‘Jullie nemen mijn gevoelens voor Lily niet serieus.’

Stilte.

‘Zie je, daar gaan jullie alweer!’

Remus en Sirius keken elkaar in het donker aan.

‘Uh, James...’ zei Remus voorzichtig. ‘Dat kun je ons toch niet echt kwalijk nemen, hè? Ik bedoel, het enige wat je doet is haar irriteren.’

‘Zie je wel, dit bedoel ik nou.’ zei James gekweld. ‘Ik kan het niet helpen! Ik probeer het lichthartig voor haar te houden. Voorbestemde liefde kan overweldigend zijn, weet je.’

‘Dat kunnen verzoekjes om een tongzoen van een jongen die vorig jaar helemaal niet naar je omkeek ook zijn.’ bracht Sirius hem in herinnering.

‘Ik zei toch dat ik het niet kan helpen!’ jammerde James. ‘Ik weet niet hoe ik met meisjes om moet gaan. Het zou zoveel makkelijker zijn als zij onze lotsbestemming ook inzag...’

James klonk zo meelijwekkend dat Remus er niet tegen kon. ‘Wat zou je zeggen als ik je daarmee een beetje hielp?’ bood hij aan. ‘Ik breng veel tijd met haar door, dus misschien kan ik handige tips geven.’

‘Aaaah, bedankt Maanling!’ James wierp zichzelf op Remus, waarbij ze bijna allebei van het bed vielen.

Met een opgewonden: ‘Sluiperorgie!’ gooide Sirius zich ook op de stapel, en deze keer belandden ze wel op de grond. Terwijl ze lachten merkte Remus dat ze toch van onderwerp waren veranderd. Maar hij merkte ook dat hij het niet erg vond. Hij had niet alleen zijn vrienden teruggekregen die nacht, hij had ook iets zo groots verkregen dat hij het nog niet helemaal kon bevatten. En het maakte niet uit, want hij had daar genoeg tijd voor in de toekomst. Hoe hard het leven ook kon zijn, dit zou goed komen. Hij had zijn vrienden, en over twee dagen misschien zelfs een vriendinnetje. Het zou goed komen.

Aan de andere kant van de slaapzaal werd Peter met een klein kreetje wakker. ‘Huh, wah? Waggebeuter?’ vroeg hij slaperig.

‘James, Remus en ik houden een orgie, wil je meedoen?’ riep Sirius.

‘Wah?’

‘Hee jongens,’ vroeg Remus, die nog steeds de lach niet uit zijn stem kon houden. ‘Dit wordt toch geen SM orgie, hè?’

‘Maar natuurlijk niet!’ riep James uit, die duidelijk vond dat dat een beetje te ver ging. ‘Waarom zeg je dat?’

‘Nou ja... zijn jullie dan niet boos op me na alles wat er gebeurd is?’

‘O, ja.’ zei James, alsof hij er nu pas aan dacht.

‘We waren inderdaad behoorlijk ontstemd.’ voegde Sirius nonchalant toe.

‘Dus... waarom wordt ik niet gestraft? Het is niets voor jullie om zo... onwraakzuchtig te zijn.’

‘Nou, we hebben je wel de afgelopen paar dagen in je eigen sop gaar laten stomen. Van wat Wormstaart heeft gezegd zou dat straf genoeg geweest zijn. Toch, Wormstaart?’ blafte Sirius.

‘W - wat?’

‘Zeg gewoon maar ja.’

‘Ja?’

‘Braaf zo.’

‘W - wat is er aan de hand?’

‘Gaffel en ik hebben het net goed gemaakt met Maanling. Niks om je druk om te maken. Ga weer slapen, Wormstaart.’

‘I - is dat waar, Remus?’ vroeg Peter met een vage stem.

Remus kon bijna het silhouet van Sirius onderscheiden toen die opstond en zijn hand uitstak. ‘Ja.’ zei hij zachtjes, pakte de hand aan en stond op. ‘Het is waar. Ga weer slapen, Peter.’

Peter mompelde iets en begon bijna meteen weer te snurken. Toen rommelde de maag van Sirius, en kreunde Sirius zelf.

‘Bij Merlijns baard, ik heb honger.’ zei hij zwakjes, en hield zich aan Remus vast alsof hij anders in zou storten. ‘Ik heb de hele dag niet gegeten.’

‘Heb je gevast? Dus daar kwam die vlaag wijsheid vandaan. Je ijlde.’ zei Remus, die zich nog steeds licht in het hoofd voelde. Een paar gruwelijke dagen lang had hij gedacht dat hij dit nooit meer kon doen...

‘Misschien. Maar ik heb liever een buik vol eten dan en hoofd vol wijsheid. Wie gaat er mee keukens plunderen?’

‘Ik!’

‘En ik!’

‘Okee dan, maak Peter weer wakker en pak de mantel. Er moeten snode plannen uitgevoerd worden!’

Terwijl de grootste grijns van zijn leven zich over zijn gezicht verspreidde, sprong Lily plotseling te voorschijn in het hoofd van Remus. Ze zuchtte, met haar armen over elkaar geslagen en met een uitdrukking die meer geamuseerd dan geïrriteerd was: Mannen... als het niet hun kruis is, dan wel hun maag...

Het ontbijt van de volgende dag was één van de beste in weken, ondanks het vele gegeeuw. De Sluipers kwamen samen de Grote Zaal binnen, druk kletsend over de motorfiets die Sirius probeerde te bouwen, en trokken veel starende blikken aan. Boze en teleurgestelde van de tafel van Zwadderich, een paar geïrriteerde en gekwelde van de tafels van Ravenklauw en Huffelpuf, en verraste van de tafel van Griffoendor, die goed pasten bij het gefluister. Lily stond op met een stormachtige uitdrukking die haar gezicht al bijna helemaal over had genomen van de verwarring. Remus gebaarde dat ze moest bedaren en probeerde haar te laten zien dat ze niets te vrezen had toen er een mestbom ontplofte aan de tafel van Zwadderich.

Als klassenoudsten haastten Remus en Lily zich naar de plaats van de misdaad. De Zwadderaars zaten onder de groene verf, maar gek genoeg was er bijna niets te merken van de stank die meestal gepaard ging met een mestbomontploffing. Remus keek over zijn schouder naar Sirius en James, die zijn blik beantwoordden met identieke, perfect onschuldige uitdrukkingen op hun gezicht, en met hun lege handen voor zich uit hun schouders ophaalden. Remus grijnsde.

‘Remus, waarom heb ik het gevoel dat ik iets gemist heb?’ zei Lily vanuit haar mondhoek, terwijl ze ontzette Zwadderaars naar de douches in hun afdelingsruimte verwezen.

‘Omdat je dat hebt.’ antwoordde Remus, nog breder grijnzend. Ze keken elkaar aan. ‘Het is goed, Lily.’ verzekerde Remus haar.

‘Zou je dat uit kunnen leggen?’

‘Ik zou wel willen, maar dan zou ik een streek met je uit moeten halen. Een ernstige.’

Lily snoof, maar haar boze blik ging gepaard met een trekkende mondhoek. ‘Net zo ernstig als deze Zwadderaars?’

‘Veel, veel ernstiger, ben ik bang.’ zei Remus zogenaamd-grimmig.

Lily schudde haar hoofd en zuchtte terwijl ze uit keek over de chaotische tafel. ‘Nou, jullie Sluipers hebben wel een grootse comeback gemaakt.’ Na een ogenblik van twijfel keek ze hem teder aan. ‘Ik ben blij je weer te zien lachen, Remus.’

Op de avond van Halloween stond Remus nerveus in de hal, uitkijkend over de massa’s studenten die heen en weer bewogen, terwijl James, Sirius en Peter samen onder de onzichtbaarheidsmantel onderaan de marmeren trap stonden, en Lily onopvallend bij de grote dubbele deuren rondhing.

Voor hen allen gingen harten sneller kloppen toen Shara Karren bovenaan de trap verscheen. Lily, James, Sirius en Peter zagen toe hoe Remus het meisje met het lichte haar benaderde en haar aansprak. Hij gebaarde naar het bordes, waardoor Lily er prompt vandoor ging en de Sluipers zich paniekerig afvroegen hoe ze in vredesnaam onder de mantel de drukke hal moesten oversteken.

Ze kwamen tot de deur naar de Grote Zaal voordat Sirius verstijfde en wees naar de schaduwen aan de andere kant van de hal, waar Severus Sneep zich ophield. Er waren geen woorden nodig om een plan te vormen, dus haastten ze zich de Grote Zaal in, waar Sirius een moment later op wonderbaarlijke wijze achter een van de opengeslagen deuren vandaan kwam. Hij schoot de hal in als een hond die een spoor heeft gevonden.

James en Peter gingen door. Terwijl ze de trappen van het bordes afdaalden zagen ze Remus en Shara naar het meer lopen, en volgden. James zag Lily, die van struik naar boom naar struik sloop, en verloor ogenblikkelijk meer dan de helft van zijn interesse in de plannen van Remus. Toch geloofde hij graag dat hij, zodra hij twee lange, in het geel en zwart gestoken gedaanten aan zag komen uit de richting van het Zwerkbalstadion, hij vooral uit bezorgdheid om Remus’ gezondheid handelde toen hij Peter opdracht gaf een oogje in het zeil te houden en hij zelf onder de mantel vandaan glipte en zich in Lily’s richting begaf, haastig plannen vormend om de Karren-tweeling uit de buurt van het meer te houden en tegelijkertijd Lily te laten zien wat hij echt waard was.

Dit was voor Peter geen probleem. De leiders van de bende waren er weer vandoor, en hij was er weer op uit gestuurd om Remus te bespioneren. Maar deze keer was het goed; ze werkten samen als een team, zoals het hoorde. Hij herinnerde zich die nacht in de keukens, herinnerde zich hoe James hem had geprezen, hoe Sirius hem pijnlijke maar goedbedoelde klappen op zijn rug had gegeven, en hoe Remus had gelachen - hij had gestraald, naar Remus Lupos maatstaven. Peters gebrek aan nervositeit die nacht had niets te maken gehad met zijn gelijktijdige gebrek aan slaap. Peter was weer blij. Verward, maar blij.

Dus lette hij goed op, en die avond tijdens het Halloween feestmaal kon hij Sirius, James en Lily vertellen over hoe Remus een hand door zijn haar had gehaald, waardoor het overeind ging staan en het leek alsof hij net van een bezemsteel was gestapt (wat James trots maakte), en hoe zijn gezicht rood als een biet was geworden (wat ervoor zorgde dat Lily, die als gevolg van hun tijdelijke staakt-het-vuren pal naast James zat, luid in James’ oor kirde) vlak voordat hij een boeket perfecte amaryllisbloemen te voorschijn had getoverd. Sirius grijnsde breed, ondanks zijn gespleten lip (die een cadeautje van Secretus was), toen Peter hen vertelde hoe Shara had gestraald van vreugde en Remus een kus op de wang had gegeven.

Lily en de Sluipers hadden die Halloween meer te vieren dan alleen een feestdag. Maar Remus, bij wie nog zeker een week lang hartjes in de ogen stonden en die een groep vrienden voor het leven had, vierde het meest.

Toch weigerde hij nog steeds te zeggen waar hij de schroevendraaier had gelaten.

Einde
Hoofdstuk Een: Neem Uw Posities In!
Hoofdstuk Twee: En Raak Ze Weer Kwijt...
Hoofdstuk Drie: Hergroeperen, En Snel
Hoofdstuk Vier: Dit Heet Een Botsing
Hoofdstuk Vijf: Ik Heb Het Jullie Gezegd - Dat Doet Pijn
Hoofdstuk Zes: Vandaag Spelen We Op De Tast
Hoofdstuk Zeven: Dat Zag Je Zeker Niet Aankomen
Hoofdstuk Acht: Dit Moet Een Droom Zijn
Hoofdstuk Negen: Gedraag Je Alsjeblieft
Hoofdstuk Tien: Wonder Boven Wonder

char: peter pettigrew/wormtail/scabbers, char: sirius black/padfoot, char: james potter/prongs, fic/nl: harry potter, char: lily evans-potter, char: shara carter, char: remus lupin/moony

Previous post Next post
Up