Hoofdstuk Negen; Gedraag Je Alsjeblieft
‘Weet je zeker dat Lily dit goed vindt, Gaffel?’ vroeg Peter. Zijn handen begonnen pijn te doen van het vele wringen dat hij er de laatste paar dagen mee deed. Het leek wel alsof hij nergens meer zeker van kon zijn, die bovengenoemde laatste paar dagen. Zijn zenuwen werden er gek van. Het gevreesde eczeem was zelfs al tussen zijn tenen en vingers opgedoken. James leek zijn twijfels echter niet te delen.
‘Natuurlijk!’ zei de bebrilde jongen nonchalant. Met een dromerige grijns op zijn gezicht haalde hij zijn hoofd achter de bocht in de muur, waaromheen hij aan het gluren was geweest, vandaan. ‘We zijn nu maatjes, weet je nog? Voor deze missie zijn we zelfs handlangers. Ze zal het heus niet erg vinden dat we een oogje op haar houden.’
‘O, heet dat tegenwoordig zo?’ vroeg een ijzige stem.
James sprong zo’n groot gat in de lucht dat Peter erdoorheen had gepast.
‘Lily!’ riep hij uit met een hand tegen zijn hart gedrukt. Hij keek de roodharige met de streng over elkaar geslagen armen, die plotseling achter hem was verschenen, verschrikt aan. ‘Wat doe jij hier, ging jij niet net met Shara praten?’
‘Onze samenwerking is geen excuus om mij te stalken, Potter.’ zei Lily, die met een vinger tegen zijn borst porde. ‘Als je me wilt helpen, blijf dan weg. Het is niet handig om door jullie tweeën achtervolgd te worden wanneer ik een luchtig praatje met Shara moet maken.’
‘Maar Lily, ik dacht dat we -’
‘Hoepel op, Potter, of ik trek tien punten van Griffoendor af voor het treiteren van een klassenoudste!’
James trok zich met de staart tussen de benen en een piepende Peter in zijn kielzog terug.
Sirius zat onderuitgezakt tegen de badkamermuur, met zijn hoofd tegen de koele tegels. Zijn ogen staarden, wijdopen, maar hij was zich nauwelijks bewust van de muren en het plafond in zijn blikveld. Dit was de tweede keer deze week dat hij op de grond zat met zijn rug tegen de muur, en zich ellendig voelde. En deze keer was James niet eens bij hem.
Hij wilde boos worden. Hij hoorde boos te worden. Zo ging hij met dingen om. Sirius Zwarts accepteerde... nou ja, hij accepteerde maar weinig dingen zonder slag of stoot. Hij vocht terug wanneer hij aangevallen werd, hij rebelleerde wanneer hij onderdrukt werd, hij brak de regels wanneer ze hem beperkten, hij vervloekte mensen wanneer ze hem irriteerden. Wanneer het leven Sirius een klap in het gezicht gaf, gaf Sirius meteen een klap terug. Bij voorkeur zonder vraagtekens. Woede eerst, berouw... welk berouw? De pot op met berouw!
Maar nu... zelfs wanneer hij een vonkje woede vond kon hij het niet op laten gloeien. Iets smoorde de hete kolen voor ze tot leven konden komen.
Remus... mijn vriend.
Sirius wilde boos worden, maar hij kon het niet. O, hij kon doen alsof. Hij had nog steeds een hele hoop opgekropte frustratie over. Maar zonder echte woede om dat deel van zijn persoonlijkheid te voeden, rukte de ellende steeds verder op.
Ik kan hier niet tegen... besefte Sirius, en zijn adamsappel ging op en neer op het ritme van zijn krampachtige slikken. Hoewel hij razendsnel met zijn ogen knipperde, werd het plafond een wazige vlek. Daarom blijf ik wegrennen. Daarom verstop ik me.
Hij had geprobeerd de gedachten uit zijn hoofd te zetten, zijn geest leeg te houden zolang als hij kon, maar uiteindelijk werden de gedachten en gevoelens hem gewoon in het gezicht gesmeten om zijn aandacht te trekken. En helaas had het leven al zoveel in Sirius’ gezicht gesmeten dat hij uit pure zelfverdediging de regel in zijn psyche had moeten instellen dat tegen zichzelf niet het soort tegenmaatregelen mocht nemen als hij gewoonlijk tegen het leven nam.
Dat wilde niet zeggen dat dommetje spelen een mislukking was geweest. Het had prima gewerkt zolang er genoeg was om hem af te leiden. Doe alsof het je niet kan schelen. Gewoon lol trappen en al het andere negeren. En als het niet genegeerd kon worden, trap het dan totdat het weggaat. Onder normale omstandigheden werkte het net zo goed als een gniffelspreuk, hield Sirius zichzelf voor.
Deze keer was er echter een probleem: zijn uitzicht op onwetendheid werd geblokkeerd door zijn groepje vrienden, en hen kon hij niet trappen. Sirius zelf zou de eerste zijn om toe te geven dat hij om niets anders in het leven gaf dan zichzelf en de Sluipers. Zijn vrienden trappen zou gelijkstaan aan zichzelf trappen, en dat stond hij zichzelf niet toe. Hij lette maar even niet op het feit dat hij die regel al gebroken had en hem nu nog verder stuksloeg door zichzelf in gedachten voor de kop te slaan om wat er gebeurd was. Het was tenslotte allemaal zijn schuld. Het was ondertussen tot hem doorgedrongen dat hij degene was geweest die de eerste misstap had begaan. Hij was over de scheef gegaan, dus het was zijn eigen schuld dat Remus boos was geworden, hem had geslagen, en hem had uitgescholden voor...
Sirius kneep zijn ogen dicht, trok zijn benen op en drukte zijn gezicht tegen zijn knieën.
‘Zo moet je niet denken, zo moet je niet denken, hou op, hou op zo te denken, zo moet je niet denken, zo moet je niet denken...’ mompelde hij met een verstikte stem, proberend de stem in zijn hoofd die zoveel leek op die van zijn vader wanneer hij hem een waardeloze zoon noemde en zei dat hij eindelijk zijn verdiende loon kreeg - en die van zijn moeder, die snauwde dat hij een Zwarts was, altijd een Zwarts zou zijn, en dat hij er eens mee op moest houden dat te ontkennen.
Toen realiseerde hij zich hoe zielig hij zich gedroeg, vond een piepklein beetje woede en kwam met een ruk overeind, waardoor zijn hoofd tegen de muur knalde en er een welkome pijnscheut door zijn schedel schoot.
Moeder, vader, jullie hebben je oudste zoon echt prachtig verneukt.
Sirius hield er niet van te diep in zijn eigen ziel te moeten graven. Hij hield er helemaal niet van.
Theoretisch gezien (want het persoonlijk opvatten was gewoon ondraaglijk) zou hij de waanzin op twee manieren kunnen beëindigen. De eerste optie was Remus alles te vergeten, alle schuld op zichzelf nemen, voor Remus’ voeten door het stof gaan en hopen dat de eer en het medeleven van de weerwolf de rest van het werk zouden doen. De tweede was te beslissen dat het allemaal de schuld van Remus was, zichzelf van alle blaam zuiveren, in en in kwaad op Remus worden, en daarnaar handelen. Geen van beiden opties was echter beschikbaar, en hij kon zichzelf er (nog?) niet toe brengen zijn barrières zover af te breken om één van de twee mogelijk te maken. Zoals de zaken er nu voor stonden kon hij geen van de twee dingen die het belangrijkst voor hem waren - zijn eigenwaarde en zijn vriendschappen - opgeven, en hij vreesde de dag dat hij zover heen zou zijn dat hij één van die twee dingen moest doen om maar niet gek te worden.
Dus, na te hebben gepeinsd, getheoriseerd, geplot, geprobeerd en geprobeerd en gezocht naar wat voor andere manier dan ook om van het heden naar de toekomst te komen, zo lang dat zijn onderlijf gevoelloos was geworden van het stilzitten op de koude vloer, zat hij nog steeds vast in de gekmakende leegte tussenin.
En het kan Remus waarschijnlijk niet eens schelen...
Sirius snakte opeens naar het zwarte gat onderin een fles gloeiwijn. Maar wetend dat dat een slecht idee was concentreerde hij zich in plaats daarvan op de zak die hij had meegebracht de badkamer in. Het probleem met de stank absorberende verf zou hem wel een tijdje bezig houden. En het zou een stuk minder smerig zijn dan zijn vorige gedachtegang.
Toen Sirius die avond terug kwam in de slaapzaal voelde hij zich net zo belabberd als de verslagen kijkende James eruit zag. Hij had geen antwoord toen zijn vriend hem vermoeid vroeg om een verklaring voor zijn recente, tegenstrijdige gedrag.
Remus had met tegenzin vooruitgekeken naar woensdag. Op woensdag had hij de hele middag vrij, en omdat hij tegenwoordig alle tijd die niet opgeëist werd door Lily of Anderling in de bibliotheek doorbracht, had hij geen huiswerk om te maken. En toen het eindelijk woensdag was werden zijn zorgen bevestigd.
Hij beklom met lood in zijn schoenen de trap naar de jongensslaapzalen, maar al te goed beseffend dat hij naar boven moest, maar bang voor de mogelijke confrontatie die hem wachtte met zijn zaalgenoten. Zijn vrienden. De Sluipers. De jongens waarbij hij het grondig had verknalt.
Niet voor het eerst vroeg Remus zich af of zijn trots het echt waard was om zijn vrienden voor te verliezen. Het voelde als een erg Siriusachtige handeling, en hoeveel Remus Sirius ook mocht, hij was zich terdege bewust van de problemen die de manier van denken van Sirius veroorzaakte. De situatie waarin ze op dit moment allemaal zaten was een prima voorbeeld. Remus begon te geloven dat, hoewel het hebben van één Sirius dan wel frustrerend genoeg was om maagzweren en zenuwinzinkingen te veroorzaken (als Remus niet beter wist zou hij de vloek op de Verweer Tegen de Zwarte Kunsten positie aan de inspanningen van Sirius hebben toegeschreven), het hebben van meer dan één persoon die zich gedroeg zoals Sirius de positie van proefpersoon voor martelpraktijken van Dooddoeners er aanlokkelijk uit kon laten zien.
Remus was al een eind op weg om zijn hoofd te veranderen in een land van zure melk en azijn toen hij op de bovenste verdieping van de toren aankwam. Hij hield stil om te luisteren of er achter de deur iets te horen viel, en wilde al kreunen voordat hij besefte wat de stemmen die hij oppikte nou eigenlijk zeiden.
‘- kunt toch niet serieus nu al resultaten verwachten?’ zei een stem die onmiskenbaar van Sirius afkomstig was hooghartig. ‘Als meisjes ook maar een beetje op ons mannen lijken spuien ze heus niet hun diepste geheimen zodra de formaliteiten afgehandeld zijn.’
‘Zegt de grootste vrouwenhater op het noordelijk halfrond.’ kaatste James terug.
‘O, heb het tegen mij maar niet over vrouwen, Meneertje Mijn Hersenen Zijn Gestolen Door Mijn Lul, Kom Me Alsjeblieft Redden, Lily Evers!’
‘Jongens, alsjeblieft!’ Peters gepiep kwam nog sneller dan James’ belediging van de mannelijkheid van Sirius. Maar James haatte het zijn volgelingen te moeten teleurstellen, dus verbaasde het Remus niet echt dat zijn gezonde verstand dit keer sterker bleek te zijn dan zijn obsessie met Lily. Wat hem echter wel verraste was wat James daarna zei. Over wie hadden ze het in vredesnaam?
‘Hoe dan ook, er is nog geen succesvol contact gemaakt -’
‘Dus je beseft wel dat vrouwen gevaarlijke buitenaardsen zijn?’
‘- kop dicht Sirius - maar we geven het heus niet zo snel op -’
‘“We?” Weet je dat van dat “we” wel heel zeker? Want volgens mij houdt “we” in dat twee mensen samenwerken, meestal vrijwillig, in plaats van -’
‘Kop dicht, Sirius!’
‘Kop dicht, Sirius.’ aapte Sirius hem met een hoog stemmetje na.
‘Zoals ik al zei,’ ging James met luide stem verder, zodat Sirius niet meer de gelegenheid kreeg tussenbeide te komen. ‘We gaan onze poging om Shara aan de praat te krijgen nog niet opgeven, ook al reageerde ze niet op -’
De deur knalde al open voordat Remus’ hersenen zijn oren hadden ingehaald.
‘Laat Shara met rust!’ schreeuwde hij tegen Sirius, James en Peter, die nog niet klaar waren met hun verraste gilletjes.
‘R - Remus!’ sputterde James, die nerveus zijn bril, die bijna van zijn neus was gevallen, terugduwde. ‘Wat - Hoe - w - b -’
‘Ik zei, laat Shara met rust, dat is wat en dat is hoe. En dat is een bevel!’ zei Remus, gebruikmakend van de stem die Lily hem geleerd had te gebruiken wanneer hij met dikkoppige tegenstanders te maken had. Het hield in dat je langzaam en zorgvuldig praatte, maar met een scherp, dwingend randje, zodat het slachtoffer de indruk kreeg dat ze het echt niet konden maken iets anders te doen dan wat ze opgedragen werd. Het verbaasde hem dan ook nogal dat James er iets tegenin kon brengen.
‘Hoor eens Remus, ik kan het uitleggen - we proberen je te helpen. We probeerden alleen maar Shara aan de praat te krijgen zodat we kunnen -’
‘Ik wil jullie verdomde hulp niet!’ schreeuwde Remus, die eventjes de controle over zijn stem verloor. Dus ze dachten echt dat hij nooit een meisje zou kunnen krijgen zonder hun hulp. Dat hij naast het zijn van hun bron van middernachtelijke avontuurtjes en moeilijk verkrijgbare voorraden, niks waard was.
‘Maar Shara’s broers -’
‘Wat nou Shara’s broers?’ snauwde Remus. James moest zich altijd zo nodig bemoeien met alles wat hij deed; dit was waarschijnlijk gewoon een smoes.
‘Ze zijn groot en gespierd en zwaar en agressief en de Beukers van Huffelpuf en agressief, en -’
‘O, alsjeblieft zeg.’ zei Remus, die James vol walging aankeek. ‘Dacht je nou echt dat ik dat niet had gemerkt? Dus, ze zijn groot en sterk. Ja, en? Ik ben een klassenoudste, idioot. Ik help Shara met haar huiswerk en bescherm haar in de gangen tegen pesterijen. Nick en Cain mogen me.’
Dat was niet helemaal waar, maar Remus had goede hoop dat het op een dag wel zo zou zijn.
James staarde hem aan terwijl zijn mond open en dicht ging. Hij leek op een vis. ‘Maar...’ wist hij uit te brengen.
‘Niks “maar”. Ik wil niet dat jullie bij Shara in de buurt komen, jullie verknallen alles alleen maar. Blijf bij haar weg.’
‘Prima.’ mompelde Sirius vanaf zijn bed. Hij had het “gesprek” met vernauwde ogen gadegeslagen en de hele tijd gezichten getrokken en binnensmonds beledigingen geuit. Peter probeerde zich achter een van de palen van zijn bed te verstoppen.
‘Verdomme Sirius, als je niet gaat helpen, hou je er dan gewoon buiten!’ snauwde James. Hij wendde zich weer tot Remus, zijn geduld zo goed als op. ‘En jij, wanneer hou jij nou eens op je aan te stellen? Je hebt je boodschap duidelijk gemaakt, dus laat het in Merlijns naam toch los!’
Remus herinnerde zich opeens precies waarom alle problemen die hij in de afgelopen week had gehad het waard waren.
‘Ik denk dat je me nog steeds niet hebt begrepen.’ zei hij, zijn stem geforceerd kalm en ijzig zacht. ‘Laat Shara Karren met rust, of ik ga punten van Griffoendor aftrekken om alle keren dat ik jullie gerotzooi door de vingers heb gezien goed te maken.’
Hij smeet zijn boekentas op zijn bed en verliet de toren van Griffoendor. Hij wist niet waar hij heen kon gaan of wat hij kon doen, maar hij moest wegwezen voordat de volledige rijkwijdte van zijn emoties van zijn gezicht af te lezen zou zijn.
Deze keer was het Lily die om een hoekje stond te gluren.
‘Lily?’
En ook degene die zich een hoedje schrok.
‘James!’ Ze greep naar haar hart en keek hem met grote ogen aan. ‘I - ik bedoel, Potter! Wat doe jij hier?’ Plotseling vernauwden haar ogen zich. ‘Ben je me weer aan het bespioneren?’
‘Nee, Lily...’ verzuchtte James, die onzeker een hand door zijn haar haalde. Hij wilde dit niet doen. Hij wilde deze kans om Lily beter te leren kennen niet laten glippen. Maar... zelfs in het geniep, voor Remus’ eigen bestwil, vond James dat het fout voelde om tegen de wensen van zijn vriend in te gaan. Zeker aangezien hij toch al zo’n bende van de situatie had gemaakt door Remus ervan te beschuldigen Lily te willen versieren. In tegenstelling tot wat velen dachten, was James zich ervan bewust dat Lily niet “van hem” was. O, hij wilde het niet onder ogen zien, maar hij wist het toch echt. En wanneer het erop aan kwam, kon hij zijn bestaande vriendschap met Remus niet op het spel zetten voor de kans (hoe klein die ook was) om een relatie met Lily Evers op te bouwen.
‘We lasten het plan af.’ gaf hij toe, waardoor Lily’s mond openviel.
‘Wat?! Maar waarom? Nadat we al deze moeite hebben gedaan...’
James maakte een hulpeloos gebaar met zijn armen. ‘Remus hoorde ons erover praten en... nou ja, hij heeft ons verboden in Shara’s buurt te komen, en de rest kwam er simpelweg op neer dat we op moesten rotten.’ Hij vertelde er niet bij dat Remus de klassenoudste had gespeeld tegen hen. Lily hoefde niet te weten hoezeer de positie van de Sluipers was verzwakt sinds ze op kwade voet waren komen te staan met Remus.
Lily was erg bleek geworden. ‘Is hij erachter gekomen dat ik erbij betrokken was?’
‘Nee, ik denk het niet...’
‘Dan is het goed.’ Er ontsnapte Lily een klein zuchtje van opluchting. Toen zei ze snel: ‘ik bedoel, het is natuurlijk niet goed dat hij erachter is gekomen, maar nu kan tenminste één van ons hem nog blijven helpen, toch?’
‘Ja... dat klopt.’ mompelde James. Jammer dat dat helemaal geen troost was voor hem.
Er viel een ongemakkelijke stilte.
‘Nou...’ zei James, zijn keel schrapend.
‘Ja... Okee... Dus dit was het?’ zei Lily, bijna tegen haar zin. ‘Gaan we nu terug naar hoe het hiervoor was?’
James deed zijn mond open om te protesteren, te smeken, te wat-dan-oken, maar er kwamen geen woorden bij hem op. Lily keek hem schuins aan.
‘Ik denk dat ik de regel aanhoudt waarbij ik onmiddellijk punten aftrek als je me lastig valt.’
Nu wist James echter precies wat hij wilde zeggen: ‘Maar Evers, dat is niet eerlijk!’
Nu het laatste plan van James afgekapt was gebeurde er niet veel meer. De dagen gingen voorbij en Halloween naderde met rasse schreden.
Iedere keer dat James met Remus probeerde te praten, ging Remus er simpelweg vandoor. Toen James er genoeg van kreeg, op de tiende dag na de Kernexplosie van Remunobil, zoals James, Sirius en Peter het incident waarbij Remus Sirius een blauw oog had geslagen begonnen te noemen, verbaasde Remus hem met een vertoon van de razendsnelle reflexen waarmee hij een salvo petrificus totalussen ontweek. En ook door daadwerkelijk zijn dreigement om punten van Griffoendor af te trekken, waar te maken. Toen James begon te klagen dat dat tegen de regels was, omdat Remus alleen had gezegd dat ze uit Shara’s buurt moesten blijven, werden er nog eens tien punten afgetrokken, en kwam het spelletje Ik Hoor Je Niet, Ik Zie Je Niet, Dus Rot Op Voordat Ik Punten Aftrek pas echt goed op gang.
Wanneer hij niet bezig was antwoorden of een luisterend oor van Remus los te peuteren, probeerde James hetzelfde bij Sirius, met ongeveer hetzelfde resultaat. Gedurende één van de schaarse momenten dat ze niet ruzieden, merkte Sirius op dat het jammer was dat geen van hen een klassenoudste van Zwadderich was, omdat ze de zandloper van Zwadderich helemaal leeg hadden kunnen halen met het “spelletje” dat James en Remus en Sirius speelden. Maar toen ging hij door met een bittere opmerking over hoe hij bijna wenste dat hij gewoon in Zwadderich was gekomen zoals zijn familie had gewild, zodat hij van James’ gezanik af was, dus vlogen de hoop die James had gekoesterd dat Sirius eindelijk weer met hem zou praten uit het raam. Alweer.
Tussen Sirius en Remus ging het echter een stuk beter. Ze negeerden elkaar simpelweg, en gingen daarin zelfs zo ver dat ze elkaars bekers pompoensap omstootten omdat ze zogenaamd niet wisten dat die daar stonden, waardoor de inhoud in de schoot van die ander terechtkwam (Remus), en het kennelijk niet opmerkten dat ze elkaar met een vleddervleervloek raakten, omdat ze op Zwadderaars richtten (Sirius).
Remus bleef Anderlings bijlessen volgen, en maakte snel vooruitgang. Er was maar weinig twijfel mogelijk; tegen Halloween zou hij amaryllisbloemen te voorschijn kunnen toveren. Lily’s lessen gingen ook door, maar die waren niet zo succesvol, omdat zowel Remus als Lily steeds ofwel afgeleid ofwel nerveus waren. Op aandringen van Remus legde Lily zich erbij neer dat ze hem niet “alles wat hij moest weten” kon leren - maar bleef toch proberen er zovel mogelijk theoretisch advies en praktijkervaring over man/vrouw activiteiten in te proppen. James vroeg Lily om hem op de hoogte te houden van alle belangwekkende ontwikkelingen, maar er was simpelweg niets om melding van te maken. Toen James toch naar haar toe bleef komen begon Lily punten af te trekken. James had het gevoel dat de hele wereld tegen hem samenspande.
En Peter zat er, zoals gewoonlijk, middenin. Zijn zenuwen waren vierentwintig uur per dag gespannen, een verheviging die hij niet voor mogelijk had gehouden gedurende de eerste paar dagen sinds zijn terugkeer van de ziekenboeg, omdat hij toen al het gevoel had dat zijn zenuwen vierentwintig uur per dag gespannen waren. Hij was degene die de geruchten hoorde die over de Sluipers de ronden deden; dat de beruchte bende opgeheven was, dat Remus hen had verraden, dat de overige drie hem verstoten hadden, dat ze voorbereidingen troffen hem met Halloween levend te offeren aan de een of andere heidense god. Hij was degene op wie Sirius zijn immer groeiende frustratie afreageerde. Hij was degene die geen complimentjes meer kreeg van James, ook al was zijn aantal “verleende diensten” verdubbeld. Hij was degene wiens cijfers kelderden omdat Remus er niet meer was om hem met zijn huiswerk te helpen. Hij was degene die alle structuur en veiligheid kwijtraakte die hij in zijn jaren op Zweinstein had gekend.
En op een dag kon hij er gewoon niet meer tegen...
Hoofdstuk Een: Neem Uw Posities In! Hoofdstuk Twee: En Raak Ze Weer Kwijt... Hoofdstuk Drie: Hergroeperen, En Snel Hoofdstuk Vier: Dit Heet Een Botsing Hoofdstuk Vijf: Ik Heb Het Jullie Gezegd - Dat Doet Pijn Hoofdstuk Zes: Vandaag Spelen We Op De Tast Hoofdstuk Zeven: Dat Zag Je Zeker Niet Aankomen Hoofdstuk Acht: Dit Moet Een Droom ZijnHoofdstuk Negen: Gedraag Je Alsjeblieft
Hoofdstuk Tien: Wonder Boven Wonder