Jan 21, 2007 01:18
Donderdagmiddag. Ik heb een afspraak met een vriend in Utrecht en er is gewaarschuwd voor storm. Ik kijk naar buiten en zie de bomen me enthousiast tegemoet wuiven. Het is maar net hoe je tegen de zaken aankijkt, beslis ik, en stort me vol goede moed de weg op.
Buiten lopend merk ik dat het toch wel hard waait, maar straks zit ik lekker warm in de bus. Eenmaal in de bus zwabbert deze vrolijk de weg over, bij tijd en wijle met moeite in bedwang gehouden door een chauffeur met inmiddels zorgwekkend witte knokkels. Maar hij weet de bus in een min of meer rechte lijn op de weg te houden en iets later dan gepland sta ik op het treinstation, vanwaar het theoretisch gezien nog 20 minuutjes is naar Utrecht. Helaas bleek dit een iets te naïeve veronderstelling te zijn, want mijn oog valt op het vertrektijdenbord (of hoe zo’n ding ook mag heten), dat een vertraging van plusminus 15 minuten aangeeft. Oké, een kwartiertje, is niet erg, ik ben nog steeds op tijd. Ik prop me in een van de twee overdekte hokjes en wacht geduldig. Plots kraakt de intercom en deelt een man met verslagen stem mee dat er door het slechte weer geen treinen meer rijden tussen Naarden-Bussum en Amersfoort. Ik ben lichtelijk in de war, want voor zover ik weet slaat dat niet op mijn trein, maar toch wordt het hier omgeroepen. Ook het bord is inmiddels leeg. Overal om me heen worden vertwijfeld mobieltjes uit zakken gehaald om familieleden of internet te raadplegen. Ik besluit nog even te wachten op wat komen gaat en, o wonder, na nog een kwartier komt er dan toch een trein het station binnenrollen.
Ik zit in een coupé grotendeels gevuld met hyperactieve pubers. Tegenover me zit een vrouw en we wisselen een glimlach uit als reactie op het gekrakeel dat opstijgt uit het midden van de coupé. De trein rijdt niet erg hard en schommelt nogal onstuimig heen en weer. Na niet al te lange tijd, ergens midden in de bush-bush, komt de trein opeens zacht piepend tot stilstand. Een mannenstem. Er blijkt een nogal grote boom op de rails te liggen. De conducteurs gaan proberen hem weg te halen. Het duurt een tijd, mensen worden onrustig en wederom wordt er druk gebeld, -smst, -mmst en wat niet. Een van de hyperactieve pubermeisjes begint in licht hysterische staat het gangpad op en neer te lopen, onderwijl uitroepend naar haar kuddegenoten toch vooral rustig te blijven, ook al lijkt zij de enige te zijn bij wie de claustrofobie toeslaat. De mannenstem weer, licht aarzelend deze keer. Hij vertelt dat het niet is gelukt en bekent dat ze niet zo goed weten wat ze met de situatie aanmoeten. Spontaan staat een paar jongens op met de mededeling te gaan helpen. De achtergebleven meisjes grijpen meteen naar hun mobieltjes, nu om zich er kwetterend mee tegen het raam te plakken en de heldendaden vast te leggen op foto. Als de vrouw tegenover me niet kijkt, draai ik me stiekem ook even om om een glimp op te vangen van het spektakel, maar ik zit aan de verkeerde kant van de trein en zie voornamelijk struik. Het wachten duurt en ik baal ervan dat ik mijn koptelefoon ben vergeten en geen muziek kan luisteren en ga uit verveling maar keelsnoepjes eten. Na weer enige tijd komen de jongens op uiterst relaxte wijze, maar duidelijk vervuld van trots, de coupé weer binnen gesjokt en worden besprongen door de vriendinnetjes. De machinist vraagt via de intercom een applausje voor alle helden en heldinnen die zich kennelijk in grote getalen hadden aangemeld om te helpen bij het verwijderen van het obstakel. Mijn overbuurvrouw en ik klappen grijnzend mee. En niet lang daarna zet de trein zich steunend weer in beweging, op naar de eindbestemming. Ter hoogte van Overvecht klinkt weer de intercom en verschillende medereizigers kijken verschrikt op. Deze keer klinkt de machinist echter een stuk opgewekter, triomfantelijk haast. “Jongens en meisjes, dames en heren. Wij willen u graag mededelen dat wij op dit moment officieel de enige trein zijn in Nederland die nog rijdt! Dus een applausje voor uzelf!” Nogmaals barst iedereen lachend in applaus uit. En dan komen we toch eindelijk veilig op Utrecht Centraal aan. In de aankomsthal, volgepakt met gestrande reizigers die starend naar het grote lege bord daar doormiddel van wilskracht vertrektijden op proberen te laten verschijnen, kijk ik op mijn horloge. Vier uur. Een uur te laat voor mijn afspraak. Ik besluit dan maar even een rondje te lopen over CS, onderwijl plan B uitstippelend. De stadsbussen blijken gelukkig nog wel te rijden en na een telefoontje heb ik een overnachting geregeld bij m’n broer. Bij wat ik dacht dat de standplaats was van bus 16 en 36 blijf ik even vertwijfeld staan, maar dan zie ik dat het enorme bord van de paal afgewaaid moet zijn, want er zit nog slechts een klein, blauw hoekje aan. Een half uurtje later hangen mijn druipende kleren in de badkamer en zit ik in een skateroutfit van m’n broer en een handdoek op m’n kop onder twee katten op de bank, met een kop thee, luisterend naar de wind die om het huis blaast.
storm