levenslang
er kruipen larven onder mijn huid
ze vormen littekens levenslang
ze groeien en aan elkaar tot
een grote levensslang
ze zingen huilende winterwind
ze huilen krakende deuren
een levenslied wanneer ze openen
wat elk moment staat te gebeuren
het bloed waarvan ze leven zwart
als vergane glorie en doodzonde
twee kraters door de levensslang
levenslang aan elkaar verbonden
ze sterven in mijn aderen en
stollen zo de levensloop
van een persoon die al vergeten is
als een onlosmakelijk verbonden knoop
de regen tikt het ritme aan
de larven zijn uitgevlogen
als motten uit een kledingkast
vol met angst en onvermogen
wat rest is een lichaam zo aangedaan
dat het tochtig is en hol
maar met een hart dat nu de ritme slaat
van levensvreugd en liefde vol
RS 131209