Ineens was alles grappig. Hilarisch, zelfs. Bescheurend.
De verlichte brug die ik voor een trein aanzag. "Rennen, dadelijk rijdt-ie aan !" De vechtpartij tegenover de HEMA, en dan vooral de mensen die glazen bier tegen de kemphanen aangooiden om ze te laten stoppen (ik zoek nog steeds de logica). "In hoeveel talen kan jij peper zeggen ?" De carnavallers verkleed als politie-agenten, die hun rol erg goed speelden en zelfs ingrepen bij de vechtpartij ("Sander, kijk ! Ze zijn wél echt !"). Iemand die zei dat 'melig' volgens het woordenboek 'snakkend naar mannelijk zaad' betekende. Iemand die zei dat de Vietnamees, die toevallig 'Kiosk' op zijn kraampje had staan, geen loempiasaus bij de kaassoufflé gaf. En iemand die, naar aanleiding daarvan, een klaagbrief naar de NS zou gaan schrijven. Vermakelijk. Het feit dat je Alka's naam achterstevoren hetzelfde spelt, net als lepel. En nog grappiger was het natuurlijk toen ik erachter kwam dat dat helemaal niet klopte.
Alles was grappig. Behalve de veertigjarige, ietwat beschonken dame, die in de friettent op de toonbank was gaan zitten en er niet meer vanaf wilde. Die was niet grappig.