(no subject)

Apr 15, 2004 18:09

Ik lig in zijn armen. Ik voel het cliché, maar voor een keer doet het me niks. Ik lig in zijn armen en voel me goed. Ik voel me geborgen, geliefd. Bemind. Beschermd. Als een snel aanrollende golf trekt er een vlaag van warmte en genegenheid door me heen. Ik wil hem, ik wil hem knuffelen, kussen, tegen me aan trekken, nog dichter. Ik sla mijn beide armen om hem heen en knijp hard. Dan laat ik los en met gesloten ogen zucht ik. Intens. Ik monteer in mijn hoofd plaatjes: zijn hand op mijn borst, mijn hoofd op zijn buik. Het gevoel van op de goede plaats zijn is opmerkelijk sterk. Ik wil alleen maar bij hem zijn.

Maar dan. Eén woord, één verkeerd begrepen zin, één foute opmerking. De sfeer slaat om. We laten elkaar los en kijken elkaar aan. We zeggen net de verkeerde dingen, ook al weten we van elkaar dat we precies de dingen zeggen die de ander niet kan hebben. Hij doet denigrerend, ik stel me aan. Hij lacht me uit, ik doe hem na. Van irritatie gaan we over op boosheid. We wakkeren elkaar aan. De een zegt niks meer, de ander veel te veel. Nonchalance en furie vechten om voorrang. Kilte en kattigheid botsen. We schuiven nog verder van elkaar af.

Hij lacht schamper, ik begin te schreeuwen. Ik zeg gemene dingen en wil hem kwetsen. Hij sluit zich nog verder af. Ik begin te huilen en kan me bijna niet voorstellen dat dit alweer gebeurt. Wéér. Ik kijk hem aan en op dat moment wil ik hem slaan. Hij drijft me tot het uiterste. Ik wil die arrogante onverschillige blik van zijn kop af rammen. Ik wil hem pijn doen, hij moet iets voelen. Ik voel me doordraaien, ik wil hem bereiken, raken, merken dat hij er is, dat het hem iets doet. Ik geef hem een duw.

De rollen draaien om: hij wordt verschrikkelijk boos, de afstand is onoverbrugbaar. Ik draai bij en zeg sorry. Hij reageert niet. Ik smeek, huil, knijp pathetisch in de deken. Ik grijp alles aan om het weer goed te maken, schuif dichterbij, probeer zijn hand te pakken. Hij trekt die weg. Ik doe een stap in zijn richting, geef toe en zeg sorry voor dingen die me eigenlijk niet spijten.

We praten verder, beginnen weer helemaal opnieuw, hij boos, ik smekend. We komen nergens. Ik snap het niet meer, woorden worden verdraaid, zinnen niet begrepen, vragen blijven onbeantwoord. Ik weet niet meer waar het over gaat, raak in de war, ben de draad kwijt. Ik lever in, weet niet meer of de principes die ik verkoop belangrijk voor me zijn. Ik ben vergeten wat redelijk is, hoe rationaliteit zich gedraagt, wat wel en niet kan. Ik ben vergeten wat mijn gevoel voor rechtvaardigheid is. Ik weet niet meer wie er nou gelijk heeft, wie hier raar doet, waar dit aan ligt.

Hij houdt vol, blijft boos en dan is het bij mij opeens ook weer helemaal gedaan. Zijn koppigheid daagt de mijne uit. Mijn woede vlamt weer op, gemengd met een afschuwelijk gevoel van hopeloosheid en frustratie. Ik begin te schreeuwen en overschrijd elke grens. Ik voel dat de afstand groter word maar kan mezelf niet tegenhouden. We willen niet meer luisteren, we willen niet meer begrijpen en we willen niet meer ons best doen. Tijdens mijn tirade vraag ik mezelf wanhopig af waarom ik hier ben, wat ik hier doe. Als ik naar hem kijk voel ik alleen maar een soort angstaanjagende blinde woede.

Hij zegt nu helemaal niks meer. Van pure uitputting ben ik ook even stil. Ik leg mijn hoofd op het kussen. Opeens is het helemaal stil. Wezenloos staren we allebei naar het plafond. Ik voel mijn boosheid wegzakken. Het is leeg in mijn hoofd. Ik weet bijna niet meer waarom ik boos was. Waarom het begon. Ik kijk naar hem en voel geen woede meer. Ik verlang naar hem. Heel erg. Ik voel het bijna fysiek. Ik wil hem aanraken. Ik wil weer dat hij me aanraakt. Ik wil dat hij me weer lief vind. Ik wil bij hem zijn.

Zachtjes leg ik een aarzelende hand op zijn arm. Er gebeurt niks. Dan leg ik mijn hoofd op zijn borst. Langzaam merk ik dat hij ontspant. In de stilte is ook zijn boosheid geslonken. Zijn hand begint voorzichtig mijn haar te aaien. Ik voel me overdonderd door het gevoel van blijdschap en geluk dat ik krijg door deze beweging. Zo is het goed. We moeten niet praten, maar aaien.

We koesteren ons in de fijne vredige sfeer van de ruzie die niet meer is. Het is weer goed. Beter dan ooit. Ik wil voelen dat we bij elkaar zijn, dat hij dat ook wil. Ik kan niet geloven dat ik net de dingen zei en dacht die ik sprak en voelde. Maar ik weet dat daarnet net zo echt was als nu.
Previous post Next post
Up