Negen misverstanden over evolutie

Apr 19, 2008 17:59

Negen misverstanden over evolutie
18-04-2008 | Door: Robbert Ophorst

Er wordt nogal wat onzin beweerd over de theorie.
Omdat het volgend jaar de 150e verjaardag is van On the Origin of Species, het boek waarin Charles Darwin zijn fameuze evolutietheorie ontvouwt, en omdat het dan tweehonderd jaar geleden is dat de meester zelf werd geboren, pakt tijdschrift New Scientist flink uit met een evolutiespecial. Volgens het blad bestaan er nog steeds veel misverstanden over de theorie. Reden om een aantal daarvan op een rij te zetten.

Al onze eigenschappen zijn het gevolg van natuurlijke selectie
Wie houdt er niet van om af en toe ’s avonds met een magnetronmaaltijd voor de tv onderuit te zakken? Maar betekent dat ook dat die voorliefde het gevolg is van honderdduizenden jaren van aanpassingen aan onze omgeving? Nee, dat betekent het niet. Weliswaar kunnen we voor elk aspect van ons gedrag wel een plausibele evolutionaire verklaring bedenken, dat wil nog niet zeggen dat alles ook daadwerkelijk een functie heeft.

Neem de mannelijke tepel. Volkomen overbodig. Nergens goed voor. Waarom mannen dan toch gezegend zijn met tepels? Omdat vrouwen ze wél nodig hebben en er eigenlijk nooit druk op de seksen heeft gelegen om ook een tepelloze variant te ontwikkelen. Want wat is het voordeel van een mannelijke soort zonder tepels? Mannen hebben er namelijk geen last van. Kwestie van een simpele kosten-/batenanalyse. Overigens wordt hetzelfde beweerd over het vrouwelijke orgasme, maar daar is wel het nodige op af te dingen.

Natuurlijke selectie kan homoseksualiteit niet verklaren
Dat kan het wel. Tenminste, er zijn meerdere scenario’s te bedenken waarom homoseksualiteit voorkomt onder honderden soorten, van bizons tot pinguïns, waarom het nooit is uitgestorven. Ten eerste is het niet zo dat homo’s of soorten met homoseksuele neigingen zich niet voortplanten. Neem mensen: voordat het in Westerse landen gebruikelijk werd dat ook mensen van hetzelfde geslacht samenleven, hadden veel homoseksuelen gewoon partners van het andere geslacht. Partners met wie ze ook kinderen kregen. Onder dieren is dat nog steeds zo.

Ook zijn er aanwijzigen dat homoseksualiteit de kansen op voortplanting zelfs vergroot. Zo zijn er tekenen dat bij vrouwen homoseksualiteit de vruchtbaarheid verhoogt. En in sommige meeuwenpopulaties met een tekort aan mannen, voeden vrouwtjesmeeuwen samen kinderen op, wat de overlevingskansen van die kinderen doet toenemen. Bij bepaalde populaties mensapen bleek homoseksualiteit juist de hele groep ten goede komen. Uit studies bleek dat homoseksuele apen meer tijd en aandacht aan hun neefjes en nichtjes besteden.

Natuurlijke selectie is het enige evolutionaire mechanisme
Veel, heel veel van onze huidige eigenschappen en uiterlijkheden zijn géén gevolg van natuurlijke selectie, maar van puur toeval. Het DNA van elk nieuw embryo heeft ten minste honderd willekeurige mutaties ondergaan ten opzichte van dat van de ouders. Erg bepalend is dat niet, ons DNA bestaat toch maar voor het grootste gedeelte uit nutteloze troep. Maar omdat er nu eenmaal zo verschrikkelijk veel mutaties plaatsvinden, vinden sommige daarvan toch hun weg naar grote groepen mensen. Vergelijk het met een loterij: de kansen op een winnend lot zijn miniem, maar omdat miljoenen mensen er een kopen is er meestal wel een winnaar.

Toeval heeft ook een grote rol gespeeld, omdat de menselijke populatie tot tienduizend jaar geleden relatief klein was. Een toevallige verandering in de omgeving had daardoor al snel grote gevolgen. Stel bijvoorbeeld dat er twee groepen mensen op een bepaald eiland leefden: op de ene helft van het eiland een groep waarvan iedereen blauwe ogen had en aan de andere kant van het eiland een groep waarvan iedereen met groene ogen had. Door een vulkaanuitbarsting sterft de hele groep met groene ogen in één keer uit. Het feit dat er daarna alleen nog mar mensen met blauwe ogen leven op het eiland is dus geen gevolg van natuurlijk selectie, maar van stom toeval.

Evolutie leidt tot perfect aangepaste soorten
Een soort hoeft niet perfect aan zijn omgeving te zijn aangepast om te kunnen overleven, een soort moet goed genoeg aan zijn omgeving zijn aangepast om te overleven. Dat zijn twee verschillende dingen. En goed genoeg betekent feitelijk net zo goed als je tegenstanders. Het gevolg is dan ook dat- in tegenstelling tot wat doorgaans wordt beweerd- de meeste dieren zich helemaal niet zo perfect aan hun omgeving hebben aangepast. Ook de meeste organen zijn verre van volmaakt. Ze werken ‘slechts’ goed genoeg, waardoor er niet op grote schaal nieuwe, betere varianten evolueren.

Trouwens, wij mensen zien onszelf graag als de hoogst ontwikkelde soort op aarde, maar gelet op de hoeveelheid mutaties en veranderingen die de menselijke soort heeft ondergaan, behoren we juist tot de minst ontwikkelde soort.

Evolutie komt het voortbestaan van een soort altijd ten goede
Niet elke evolutionaire verandering is een gunstige verandering. Evolutie leidt er soms toe dat individuen of groepen minder goed aangepast zijn aan hun omgeving. Dit komt in de eerste plaats doordat evolutie op meerdere niveaus plaatsvindt: op het niveau van genen, op dat van individuen en op dat van groepen. Een verandering die het voortbestaan van een bepaald gen vergroot, wil niet per definitie zeggen dat het individu waarvan dat gen onderdeel is, daardoor ook beter aangepast is aan zijn omgeving.

In de tweede plaats kan- zeker in kleine populaties- een schadelijke mutatie zich zo snel binnen de soort verspreiden, dat de natuurlijke selectie als het ware geen tijd meer heeft om deze mutatie weer ongedaan te maken. In het voor de soort meest ongunstige geval leidt dat tot uitsterving.

Ten slotte is het al heel lang bekend dat de drang tot voortplanting er soms toe leidt dat soorten hun kansen op voortplanting juist verkleinen. Zo krijgen de mannetjespauwen met de grootste en bontste staart weliswaar de meeste aandacht van de vrouwtjes, doordat ze die zware en onhandige staart achter zich aan moeten zeulen, hebben ze juist minder kans om te overleven.

Survival of the fittest leidt tot individualisme en een ieder-voor-zichmentaliteit
Even terzijde: de zinsnede survival of the fittest is niet door Darwin bedacht, maar door de filosoof Herbert Spencer. Hoe dan ook, fittest betekent best aangepast en de best aangepaste is niet altijd degene die het sterkst, meest agressief of meest egoïstisch is. Integendeel: alles van barmhartigheid tot schutkleuren, van samenwerking tot slimheid: het kan allemaal het voortbestaan ten goede komen. Met name samenwerking heeft een sleutelrol gespeeld in de meest bepalende momenten van de ontwikkeling van het leven op aarde.

De evolutietheorie is slechts een theorie
Dat klopt maar ten dele. Als wetenschappers het over een theorie hebben, bedoelen ze namelijk een verklaring die onderbouwd wordt door een substantiële hoeveelheid bewijs. Dat is wat anders dan een hypothese, dat is namelijk een aanname die nog met bewijs moet worden ondersteund. Doordat er al zo verschrikkelijk veel bewijs is waarmee de evolutietheorie onderbouwd wordt, is de evolutietheorie deels theorie, deels feit.

Darwin heeft op zijn sterbed de evolutietheorie afgedaan als onzin
Dat is inderdaad een hardnekkig gerucht, maar wat dan nog? Stel dat Einstein op zijn sterfbed had verklaard dat al zijn theorieën onzin zijn, had de aarde er dan anders uitgezien? Wetenschappelijke theorieën staan of vallen met het bewijs waarmee ze ondersteund worden, niet met de uitspraken van hun bedenkers. Maar voor wat het waard is: dat Darwin op zijn sterfbed afstand heeft gedaan van de evolutietheorie, is een broodje aap.

Er zijn nooit fossielen van tussenvormen gevonden
Dat is gewoon niet waar. Sterker nog: er zijn ontelbaar veel fossielen gevonden van soorten die zich in een tussenvorm bevonden. Echt, het gaat om biljoenen. Al deze fossielen bewijzen dat er soorten hebben geleefd die zich in een tussenvorm bevonden van huidige soorten. Dat gaat van soorten die half vis/ half amfibie waren, tot girafsoorten met een korte nek. 
Previous post Next post
Up